Elke gemeente moet fietsdenken


Basisbereikbaarheid wordt vaak voorgesteld als de vervanger van basismobiliteit, maar het nieuwe concept gaat over meer dan openbaar vervoer. Een gesprek met Filip Boelaert, secretaris-generaal van het Vlaamse departement Mobiliteit en Openbare Werken, en Erwin Debruyne, stafmedewerker mobiliteit van de VVSG.

‘Basisbereikbaarheid richt zich op de vraag naar mobiliteit en zoekt het antwoord in wat we combimobiliteit noemen: het juiste vervoermiddel op het juiste tijdstip op de juiste plaats,’ zegt Filip Boelaert. ‘Tot voor kort maakten we mobiliteitsplannen op gemeentelijk en Vlaams niveau. Daar komt nu de laag van de vervoerregio’s bij. Meerdere gemeenten zullen samen een visie op de mobiliteit in hun regio ontwikkelen. Dat opent nieuwe mogelijkheden. Voor een aanbieder van deelfietsen is een plattelandsgemeente niet interessant, omdat de markt niet voldoende groot is. Een groep van pakweg vijftien gemeenten, meestal ook nog aan een centrumstad gekoppeld, biedt direct andere perspectieven. Meer op de vraag werken betekent ook dat we het openbaar vervoer anders structureren. Het treinnet is de ruggengraat van het openbaarvervoersysteem. Daar takt het kernnet van De Lijn op aan, de lagen daaronder zijn het aanvullende net en het vervoer op maat. Bekijk het als een boom met steeds fijnere takken.’

De basisbereikbaarheid draaide proef in vier regio’s. Wat zijn de ervaringen van de betrokken gemeenten?

Erwin Debruyne: ‘In het begin was er wat argwaan. Het idee leefde dat basisbereikbaarheid in de plaats zou komen van basismobiliteit en dus enkel over openbaar vervoer zou gaan. Omdat de ervaringen met De Lijn niet altijd even positief waren, waren gemeenten terughoudend. Gaandeweg hebben ze gemerkt dat basisbereikbaarheid meer is dan openbaar vervoer en dat ze via de vervoerregioraad wel degelijk een stem hebben in het verhaal. De betrokkenheid en het engagement zijn gegroeid.’

Filip Boelaert: ‘De vervoerregio krijgt veel beslissingskracht, voor het openbaar vervoer maar ook voor het fiets- en het wegennetwerk. Daarom is het belangrijk dat de gemeenten sterke bestuurlijke vertegenwoordigers afvaardigen in de vervoerregioraad, die mee kunnen beslissen over de mobiliteitsvisie.’

Hoe loopt de opmaak van de regionale mobiliteitsplannen in de vervoerregio’s?

Erwin Debruyne: ‘De vijftien regio’s vallen grosso modo samen met de regio’s waarin gemeenten al samenwerken voor omgevingsmaterie, bijvoorbeeld in streekontwikkelingsintercommunales. We zien dat die nu ook extra inzetten op regionaal mobiliteitsbeleid.’

Filip Boelaert: ‘De vervoerregio Antwerpen is vorig jaar van start gegaan en daar ligt al een mobiliteitsvisie op tafel. De vervoerregio’s kunnen op ondersteuning van Vlaanderen rekenen. We brengen een ondervoorzitter aan voor de vervoerregioraden. We helpen om de vervoerregio administratief en organisatorisch op poten te zetten en brengen onze mobiliteitsexpertise in. We hebben een aanbesteding uitgeschreven voor extra expertise om de mobiliteitsplannen op te maken.’

Erwin Debruyne: ‘Ook de VVSG zal de vervoerregio’s ondersteunen en onder meer goede praktijken delen. We hebben daarover een samenwerkingsovereenkomst afgesloten met Vlaanderen.’

Eind dit jaar moeten de regionale mobiliteitsplannen af zijn. Is die krappe timing haalbaar?

Erwin Debruyne: ‘De ervaringen met de gemeentelijke mobiliteitsplannen zijn op dat punt niet hoopgevend. Vandaar dat de meeste aandacht in eerste instantie naar het luik openbaar vervoer gaat, om dat plan dan vanaf volgend jaar aan te vullen met de andere aspecten van mobiliteit en infrastructuur. De aanvulling met bijvoorbeeld fietsbeleid is nodig, zo blijkt uit de proefregio’s.’

Filip Boelaert: ‘De timing is zeer ambitieus en openbaar vervoer zal in de eerste fase een belangrijk onderdeel van de discussie zijn. Maar toch moet de vervoerregio van in het begin het geheel bekijken. Het openbaarvervoernetwerk moet steunen op alle mobiliteitskeuzes die een regio maakt, en staat niet los van fiets- en autodeelsystemen en van mobiliteitsknooppunten.’

Waar bevindt de fiets zich in de boomstructuur van de basisbereikbaarheid? Op het niveau van het vervoer op maat?

Filip Boelaert: ‘Overal. Uiteraard kan de fiets een belangrijke rol opnemen in het vervoer op maat, omdat dit over kleine afstanden gaat. Maar ook in het aanvullend net zijn de fiets en de e-bike belangrijke alternatieven, want dat gaat over afstanden van vijf tot tien kilometer. Niet onbelangrijk is dat De Lijn Blue-bike heeft overgenomen van de NMBS, zodat ze het systeem breder kan uitrollen over Vlaanderen en aan bushaltes en treinstations een bijkomende vervoersoptie kan aanbieden.’

Erwin Debruyne: ‘De drempel om dagelijks functioneel te fietsen is zeker het laagst voor de korte afstand. Gemeenten moeten nog meer vanuit die invalshoek naar hun ruimtelijke ordening en de nabijheid van functies kijken. Nieuwe ontwikkelingen zoals ziekenhuizen of scholen in de verre stadsrand inplanten is geen goed idee.’

Filip Boelaert: ‘Het gaat soms over kleine dingen. Als je een nieuwe verkaveling goedkeurt, leg dan doorsteken voor voetgangers en fietsers aan naar het dorpscentrum. Denk aan fietsnetwerken die niet altijd op de wegennetwerken liggen. Elke gemeente moet fietsdenken.’

De vervoerregioraad moet een visie op het fietsnetwerk in de regio ontwikkelen. Hoe spoort dat met de bestaande fietsnetwerken, lokaal en Vlaams?

Erwin Debruyne: ‘Het zou niet logisch zijn als die netwerken plots wezenlijk zouden verschillen van wat er nu is.’

Filip Boelaert: ‘Gemeenten moeten op hun niveau in de aansluitingen op het bovenlokale functionele fietsroutenetwerk en de fietssnelwegen voorzien. Voor fietsen krijg je zoals voor het openbaar vervoer een boomstructuur. Alle overheidsniveaus zullen nog een tandje moeten bijsteken om de infrastructuur te verbeteren en de fietscultuur te versterken.’

Combimobiliteit houdt in dat de verschillende modi verknoopt worden. Hoe moet dat gebeuren?

Filip Boelaert: ‘We hebben een visie ontwikkeld op de mobipunten, knooppunten waar verschillende vervoersnetwerken samenkomen en waar een reiziger heel makkelijk de overstap kan maken. Een wijkmobipunt bijvoorbeeld kan een degelijke fietsenstalling zijn, gekoppeld aan een bushalte. Op regionaal of bovenlokaal niveau kan iemand aan een mobipunt misschien ook een krant kopen, een postpakketje afhalen, koffie drinken. Je krijgt dus mobipunten op verschillende niveaus, met andere functies en andere dienstverlening. Maar die knopen moeten wel herkenbaar zijn over heel Vlaanderen.’

Erwin Debruyne: ‘Een voorwaarde voor vlotte overstapmogelijkheden aan een mobipunt is goede doorstroming van het openbaar vervoer en op sommige plaatsen ook van fietsers. Een bijkomende uitdaging voor de combinatie deelsystemen-openbaar vervoer is de integratie van de tarifering of de abonnementsformules. Als de deelfiets naar het vertrekstation van een andere aanbieder is dan die vanaf het eindstation, zou het niet zo mogen zijn dat de reiziger twee verschillende basisabonnementen moet aankopen.’

Filip Boelaert: ‘Een reiziger die tussen A en B verschillende modi gebruikt en achteraf één factuur krijgt, dat moet de ambitie zijn. Maar ik denk niet dat we die onmiddellijk kunnen realiseren.’

Wat doet de mobiliteitscentrale en op welk niveau wordt ze georganiseerd?

Filip Boelaert: ‘De mobiliteitscentrale moet mensen begeleiden in de vervoerskeuze, in de facturering, de afrekening en de dienst na verkoop. Dat hoeft geen fysieke centrale te zijn, een app is ook goed. Zo’n centrale zou zowel op Vlaams als op vervoerregioniveau actief kunnen zijn, dat is nog niet uitgemaakt.’

Vlaanderen trekt voor het realiseren van de basisbereikbaarheid geen extra middelen uit. Is dat geen probleem?

Filip Boelaert: ‘De bestaande portefeuille van Vlaanderen en de gemeenten is groter dan we denken. Als we goed samenwerken in de vervoerregio’s, kunnen we meer realiseren dan vroeger.’

Erwin Debruyne: ‘Gemeenten komen nu al tussen in allerlei zaken die met basisbereikbaarheid te maken hebben: fietspaden bijvoorbeeld, eigen vervoersinitiatieven of schuilhuisjes voor het openbaar vervoer. Maar zeker voor nieuwe concepten waarvan niet zeker is of ze zullen werken, vragen we een degressieve Vlaamse subsidie. Denk bijvoorbeeld aan fietsdeelsystemen in meer landelijke gemeenten.’

Waar wilt u over vijf jaar staan?

Erwin Debruyne: ‘Het belangrijkste is dat er een andere mentaliteit komt, een nieuwe manier van samenwerken en van kijken naar mobiliteit.’

Filip Boelaert: ‘Daar ben ik het helemaal mee eens. Ik zeg soms dat basisbereikbaarheid een werkwoord is. Ik hoop dat we tegen dan de vervoeging ervan in de vingers hebben.’

  

Dit vind je zeker ook interessant

Rapport

Rapport Een fietsdeelsysteem voor de vervoerregio’s

Nieuws

Fietsparkeerdruk als gewenst probleem